Toekomstbestendigheid staat voorop in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025 van minister Bussemaker (Onderwijs). De Onderwijsraad vindt dat de agenda daarvoor een goede richting aangeeft, maar pleit voor een bredere aanpak bij de besteding van middelen en meer aandacht voor spanningen tussen maatwerk versus massaliteit, individualisering versus uniforme opleidings-standaarden, regionale inbedding versus mondiale concurrentie, en vorming versus kennisoverdracht.
In de Strategische Agenda is een aantal trends in het hoger onderwijs terug te zien. De minister formuleert een volgens de raad daarbij passende toekomstvisie. De agenda stelt kwaliteit in het hoger onderwijs terecht centraal. Het is goed dat het belang van doorstroming en aansluiting binnen het onderwijs wordt benadrukt. De raad is het ermee eens dat studenten meer uitgedaagd moeten worden. De raad constateert enkele spanningen in de agenda.
De eerste spanning is die tussen de sterke focus in de agenda op de regio en internationalisering in het hoger onderwijs. Ook bij een sterkere regionale verankering van hogescholen en universiteiten hoort de internationale dimensie van het hoger onderwijs versterkt te worden om afgestudeerden zo groot mogelijke kansen op de arbeidsmarkt te geven. De visie op internationalisering moet volgens de raad breder en innovatiever.
De minister wil dat het hoger onderwijs flexibeler en gevarieerder wordt en meer maatwerk biedt. Ook bij deze voornemens ziet de raad enkele spanningen. De raad voorziet dat flexibilisering, differentiatie en maatwerk op het niveau van de individuele student standaardisering tussen opleidingen en instellingen noodzakelijk maken. Bovendien kunnen ze op gespannen voet staan met de vorming van leergemeenschappen van docenten én studenten en met samenhang binnen opleidingsprogramma’s. Dat kan ten koste gaan van de onderwijskwaliteit. De raad adviseert daarom om flexibilisering en differentiatie vooral te zoeken in variëteit tussen initiële opleidingen en instellingen in plaats van in individuele leerroutes. Dit vraagt niet alleen om meer, maar ook om beter gekwalificeerde docenten.
De minister wil meer aandacht voor persoonsvorming in het hoger onderwijs. De raad deelt vooral de wens tot intellectuele vorming, maar constateert dat zich hier een spanning kan voordoen met andere onderwijsdoelen. Een verschuiving ten gunste van persoonsvorming mag aan de kennisfunctie van het hoger onderwijs niet afdoen. Ook waarschuwt de raad ervoor om het hoger onderwijs niet eenzijdig te richten op studenten die op zoek zijn naar brede vorming, naar intensief en kleinschalig onderwijs en naar vergaande keuzevrijheid. Veel beroepen en disciplines vereisen gedeelde kennis en een bepaald kwalificatieniveau.
De besteding van het geld dat de komende jaren in het hoger onderwijs geïnvesteerd wordt, hoort volgens de raad aan te sluiten bij de inhoudelijke visie op goed hoger onderwijs. Dat geld kan volgens hem innovatiever en meer toekomstbestendig ingezet worden. Door meer docenten kan de kwaliteit van het onderwijs zeker verbeteren, maar 4.000 fte is onvoldoende voor een aanzienlijke intensivering en een beweging naar kleinschalig onderwijs. Die beweging is ook niet noodzakelijk. Voor goed hoger onderwijs is het vooral nodig om te investeren in de kwaliteit van docenten. Bovendien zijn voor kwaliteitsverbetering ook andere investeringen nodig, bijvoorbeeld in ict-infrastructuur en voorzieningen voor andere onderwijsvormen en didactiek. De raad adviseert daarom om de middelen minder eenzijdig in te zetten en om daarover met de instellingen kwaliteitsafspraken te maken, gebaseerd op lokale behoeften en door de hogescholen en universiteiten gestelde doelen.
Er zijn bij dit artikel nog geen reacties geplaatst