De PO-Raad ziet dat schoolbesturen de lumpsumbekostiging gebruiken zoals die is bedoeld. Daarmee is echter het structurele tekort in de materiële bekostiging van scholen niet weggenomen. Dat wordt niet zichtbaar in de evaluatie van de materiële kosten van instandhouding, die de minister deze week naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. De PO-Raad wil duidelijkheid over de verhouding tussen de bekostiging en de werkelijke benodigde middelen voor een school.
In de begeleidende brief over de financiën in het primair onderwijs geeft de minister een te rooskleurig beeld van de financiële situatie door alleen de inkomsten en de uitgaven van een aantal posten (PvEs) met elkaar te vergelijken. Anders dan bij de voorgaande evaluatie heeft het ministerie dit keer niet onderzocht wat in redelijkheid de behoefte van een in normale omstandigheid verkerende school is.
Uit de evaluatie komt nu het beeld dat de uitgaven van scholen slechts marginaal afwijken van de inkomsten. Te hoge uitgaven van bijvoorbeeld energieverbruik worden gecompenseerd met lagere uitgaven bij andere onderdelen, zoals het onderwijsleerpakket. De PO-Raad ziet dat schoolbesturen doen wat er van ze verwacht wordt, namelijk de tering naar de nering zetten en de lumpsum gebruiken zoals die bedoeld is. Dat scholen hierdoor bijvoorbeeld structureel met verouderd lesmateriaal moeten werken en wat de gevolgen daarvan zijn voor de leerlingen is in het onderzoek niet meegenomen.
Het rapport geeft dus geen antwoord op de vraag of de bekostiging van de scholen voldoende is voor minimaal benodigde uitgaven. Bij de vorige evaluatie vijf jaar geleden kwam naar voren dat een gemiddelde school per jaar 23.000 euro te kort komt op de bekostiging van de materiële kosten van instandhouding. Ten opzichte van toen is de situatie door verdergaande bezuinigingen eerder verslechterd dan verbeterd. De conclusie van de minister is echter dat de geringe afwijking tussen bekostiging en de feitelijke uitgaven geen reden is om de bekostiging bij te stellen.
De minister schrijft in haar brief dat het aantal leerkrachten in het primair onderwijs in de perioden 2006 (invoering Lumpsumbekostiging) en 2009 met 3200 is toegenomen terwijl het aantal leerlingen redelijk stabiel is gebleven. De PO-Raad concludeert daaruit dat veel schoolbesturen hun uiterste best doen zoveel mogelijk leraren voor het onderwijs aan de leerlingen in te zetten. Ze geven daarmee gehoor aan de voortdurende wens vanuit de politiek naar meer handen in de klas. De voortdurende (cumulatie) van bezuinigingen van verschillende overheden maakt het echter voor schoolbesturen onmogelijk dit niveau te handhaven.
Er zijn bij dit artikel nog geen reacties geplaatst