28 augustus 2012
Onderzoek van de onderwijsinspectie naar de financiële positie van mogelijk rijkere schoolbesturen in het primair onderwijs geeft een genuanceerd beeld. Hoewel het onderzoek van de inspectie niet representatief is, kan op grond van het rapport toch voorzichtig de conclusie worden getrokken dat de sector niet vermogend kan worden genoemd. Ten aanzien van de vermogenspositie en verbetering van de financiële deskundigheid van schoolbesturen heeft het primair onderwijs de afgelopen jaren duidelijk zijn verantwoordelijkheid genomen.
Op 23 augustus verscheen het onderzoek van de onderwijsinspectie naar 346 schoolbesturen in het funderend onderwijs, die op grond van de kapitalisatiefactor als rijk konden worden bestempeld. Het onderzoek is een vervolg op het rapport van de Commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen ofwel de Commissie Don. Deze commissie heeft als signaleringswaarde de kapitalisatiefactor geïntroduceerd. Dit geeft de verhouding weer tussen de hoeveelheid bezittingen (materieel en immaterieel) en de totale baten. Op basis daarvan zijn de 'rijkste' schoolbesturen geselecteerd en onderzocht. In het primair onderwijs betrof dit 214 van de 1.180 schoolbesturen.
Meer dan de helft van de onderzochte schoolbesturen in het primair onderwijs (121) blijkt volgens de inspectie een goede reden te hebben voor een financiële buffer. Zij kennen specifieke risico's, hadden al duidelijke plannen om het geld in het onderwijs te besteden of hadden privaat eigen vermogen. Hieruit blijkt dat het vaststellen van de daadwerkelijke financiële situatie van een schoolbestuur maatwerk is en dat je niet zondermeer op basis van jaarrekeninggegevens de rijkdom van een schoolbestuur, laat staan de sector kunt beoordelen.
De overige 93 onderzochte schoolbesturen hebben volgens de inspectie wel meer vermogen dan strikt noodzakelijk is. Met deze schoolbesturen heeft de inspectie afspraken gemaakt, zodat de middelen de komende jaren worden ingezet voor het onderwijs aan de leerlingen. De 93 schoolbesturen hebben volgens de inspectie een gezamenlijke overwaarde aan financiële middelen van 136 miljoen euro. De PO-Raad vindt het belangrijk dat schoolbesturen met financiële ruimte, deze ruimte op een effectieve en verantwoorde wijze inzetten voor het onderwijs. In het onderzoek is verder niet gekeken naar schoolbesturen die te maken hebben met een te krappe vermogenspositie.
Binnen de PO-Raad is de afgelopen tijd een uitgebreide discussie gevoerd over de verantwoording van het financieel beleid. Wat is een passende reactie op een te forse of een te krappe vermogenspositie (zie brochure 'Verantwoording van Financiën' met daarbij horend toetsingskader). In juni 2012 is in de Code Goed bestuur opgenomen dat schoolbesturen de beschikbare middelen op een effectieve en verantwoorde wijze moeten inzetten ten behoeve van kwalitatief goed onderwijs. De sector is hard bezig met het verbeteren van de kwaliteit van het financieel management. Dat is des te meer noodzakelijk nu de inkomsten van de schoolbesturen teruglopen door bezuinigingen en door dalende leerlingaantallen en de kosten oplopen onder andere door hogere personele lasten. Met het project 'Eerst kiezen, dan delen' ondersteunt de PO-Raad de schoolbesturen daarin. De PO-Raad is van mening dat het primair onderwijs er in korte tijd in gaat slagen om te komen tot een doelmatige besteding van financiële middelen ten behoeve van een hoge onderwijskwaliteit.
Trefwoorden:
Werkgeverszaken, Financiën, Eerst kiezen dan delen, Goed bestuur
Relevante links:Brief aan Tweede Kamer met het onderzoek naar de 400 'rijkste' schoolbesturen in het funderend onderwijs'Verantwoording van Financiën' met bijbehorend toetsingskaderEerst kiezen, dan delen: Optimale koppeling onderwijskundig en financieel beleid
Er zijn bij dit artikel nog geen reacties geplaatst