Studenten en docenten moeten zich thuis voelen in het middelbaar beroepsonderwijs en wat te kiezen hebben. Daarom worden ‘grote’ mbo-scholen in principe verplicht hun opleidingen te verdelen in zelfstandige 'mbo-colleges' met een duidelijk herkenbaar en samenhangend opleidingsaanbod dat goed aansluit op de regionale arbeidsmarkt. Aan het hoofd van deze colleges staat een collegedirecteur als aanspreekpunt voor de kwaliteit van het onderwijs, vergelijkbaar met een decaan in het wetenschappelijk onderwijs. Met deze maatregelen wil minister Jet Bussemaker (Onderwijs) het mbo-onderwijs herkenbaarder maken voor zowel studenten, ouders, docenten als voor het regionaal bedrijfsleven, zo schrijft ze vandaag aan de Tweede Kamer.
Aan een gemiddelde mbo-instelling studeren zo’n 7.000 studenten. Daarbij geeft de ‘kleinste’ school, de Leidsche Instrumentenmaker school, les aan zo’n 250 studenten en volgen op de ‘grootste’ mbo-school van Nederland, het ROC van Amsterdam, ruim 27.000 studenten een opleiding. Hoewel steeds meer scholen initiatieven nemen om hun onderwijs kleinschaliger te organiseren, is dit volgens minister Bussemaker nog niet voor alle instellingen een vanzelfsprekendheid.
Maximale grens
De bewindsvrouw wil dat mbo-instellingen herkenbaarder worden in hun aanbod van opleidingen, zodat meer jongeren en ouders met overtuiging kiezen voor een beroepsopleiding: “De menselijke maat moet de norm zijn in ons beroepsonderwijs. Een mbo'er moet zich geen nummer voelen in een grote logge organisatie waar hij of zij anoniem door de gangen loopt. Ik vind het belangrijk dat als studenten of ouders een schoolgebouw binnenkomen ze bijna meteen voelen: hier draait het om vakmanschap in de zorg, techniek, of bijvoorbeeld creativiteit. Dat vraagt om beroepsonderwijs met een duidelijke signatuur. Waar studenten van een bepaald vakgebied bij elkaar zitten, les krijgen in kleinere groepen, met een duidelijk onderwijsprofiel, en waar docenten iedereen bij naam kennen.”
Om die herkenbaarheid in het beroepsonderwijs te vergroten wil Bussemaker een norm voorstellen voor scholen. Dat betekent dat scholen met meer dan 5.000 studenten in principe wettelijk worden verplicht hun onderwijs te organiseren in kleinschalige mbo-colleges. Scholen die hun onderwijs op andere wijze aantoonbaar kleinschalig weten te organiseren hoeven niet het collegemodel in te voeren.
Talenten beter herkend en erkend
Volgens de bewindsvrouw presteren studenten beter als ze het gevoel hebben dat ze door docenten gekend, gehoord en gemist worden. Talenten worden beter herkend en erkend en er is een kleinere kans dat ze voortijdig uitvallen. Bovendien weten studenten in een kleinschalige schoolomgeving beter bij wie ze terecht kunnen met vragen of klachten en ook voelen ze zich veiliger. Ook voor docenten moet een school overzichtelijk zijn, met korte lijnen en waar een krachtige dialoog over de onderwijskwaliteit met bestuurders en leidinggevenden vanzelfsprekend is.
Constructieve samenwerking
Het bedrijfsleven moet door invoering van de mbo-colleges een aansluiting op het onderwijs krijgen. Door kennisuitwisseling op vakinhoudelijk niveau zijn scholen ook sneller op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen. Daardoor zijn bedrijven vaker bereid te investeren in de school.
Collegedirecteur aanspreekpunt voor kwaliteit
Elk college krijgt een collegedirecteur die het aanspreekpunt is voor de kwaliteit van het onderwijs, vergelijkbaar met decanen in het wetenschappelijk onderwijs. De positie van de directeur wordt wettelijk versterkt. Daarnaast zal de inspectie gaan toezien op het niveau van een mbo-college en niet meer op alleen het algemene deel van een ROC. Hierdoor wordt de onderwijskwaliteit op opleidingsniveau binnen de school transparanter.
Verschillende scholen werken nu al met het concept van mbo-colleges, zoals ROC West Brabant en ROC Midden Nederland. ROC Midden Nederland biedt twaalf mbo-colleges aan met elk een duidelijke signatuur, zoals het Automotive College, Bouw & Interieur College, het Gezondheidszorg College of het Tech College.
Samenwerkingscollege als antwoord op krimp
De komende tien jaar zal het aantal mbo-studenten in heel Nederland fors dalen. De verwachting is dat het aantal mbo-studenten in 2030 ten opzichte van nu met meer dan 62.400 (13%) daalt, o.a. als gevolg van demografische ontwikkelingen. In sommige regio’s daalt het aantal studenten met 30%. Mbo-instellingen die willen samenwerken lopen nu vaak tegen praktische problemen aan, zoals de registratie van studenten en mogelijke btw-afdracht rond de inhuur van personeel en diensten. Met de introductie van een nieuw samenwerkingscollege wil de minister voor mbo-instellingen eenvoudiger maken om samen te werken. De samenwerkingscolleges zorgen ervoor dat het opleidingsaanbod in de regio’s breed, toegankelijk en herkenbaar blijft.
Er zijn bij dit artikel nog geen reacties geplaatst