Met zijn begroting voor 2019 bevestigt het kabinet de afspraken die het al eerder maakte voor het primair onderwijs, onder meer in het regeerakkoord. Met dank aan de toegezegde werkdrukmiddelen en extra geld voor salarissen heeft de sector inmiddels eerste belangrijke stappen kunnen zetten om het lerarentekort te lijf gegaan. Het kabinet presenteerde de begroting vanmiddag, op Prinsjesdag.
‘Nijpend’, noemde koning Willem-Alexander het lerarentekort in de Troonrede. Hij benadrukte daarbij dat dit om ‘actie en samenwerking vraagt van alle partijen in het onderwijs’. Iets wat de PO-Raad onderschrijft. Het is een probleem dat sectorraden, schoolbesturen, schoolleiders, leraren, opleidingen en het ministerie van Onderwijs samen moeten oplossen. Samenwerking is bijvoorbeeld noodzakelijk om meer mogelijkheden te creëren om leraren op te leiden, bijvoorbeeld via zijinstroom.
Opvallend is dat de bezuiniging op onderwijs, de zogenoemde doelmatigheidskorting, nog steeds in de begroting staat. De PO-Raad heeft er de afgelopen jaren met andere partijen uit de Stichting van het Onderwijs regelmatig voor gepleit deze bezuiniging van tafel te halen. Hoewel de bezuiniging voor 2019 wordt bekostigd uit niet besteedde middelen, lijkt voor het jaar erop een nieuw probleem op te doemen van 114 miljoen euro voor alle onderwijssectoren samen. Dat bedrag loopt op tot 160 miljoen in 2023.
In de Onderwijsbegroting is verder opnieuw aandacht voor de investering van het kabinet in voorschoolse educatie. Twee- en driejarigen die risico lopen op een achterstand kunnen voortaan zestien uur voorschoolse educatie krijgen in plaats van tien uur. Door het invoeren van een nieuwe indicator voor onderwijsachterstanden, loopt het budget om achterstanden aan te pakken niet langer verder terug.
Er zijn bij dit artikel nog geen reacties geplaatst